Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
uitvoer
Hy voer die herstelwerk uit.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
’n fout maak
Dink deeglik sodat jy nie ’n fout maak nie!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
hardloop
Die atleet hardloop.
rennen
De atleet rent.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
handel
Mense handel in gebruikte meubels.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
sny uit
Die vorms moet uitgesny word.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
oefen
Hy oefen elke dag met sy skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
gebruik
Selfs klein kinders gebruik tablette.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
verbeter
Sy wil haar figuur verbeter.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
verander
Die motorwerktuigkundige verander die bande.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.