Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
fight
The fire department fights the fire from the air.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pay
She pays online with a credit card.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
belong
My wife belongs to me.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluate
He evaluates the performance of the company.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
move
My nephew is moving.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
build
The children are building a tall tower.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
step on
I can’t step on the ground with this foot.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancel
The flight is canceled.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
sleep
The baby sleeps.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
reply
She always replies first.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
start
The soldiers are starting.