Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
tell
She tells her a secret.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
respond
She responded with a question.

haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
The two boys hate each other.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
step on
I can’t step on the ground with this foot.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
see clearly
I can see everything clearly through my new glasses.

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
come first
Health always comes first!

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
understand
I finally understood the task!

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
call back
Please call me back tomorrow.

bidden
Hij bidt in stilte.
pray
He prays quietly.
