Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
lõpetama
Kas saad pusle lõpetada?
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
vastama
Ta vastab alati esimesena.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
eemaldama
Käsitööline eemaldas vanad plaadid.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
tulema
Mul on hea meel, et sa tulid!
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
juhtuma
Unenägudes juhtub kummalisi asju.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
maksma
Ta maksis krediitkaardiga.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
sulgema
Ta sulgeb kardinad.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
meeldima
Talle meeldib šokolaad rohkem kui köögiviljad.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mainima
Ülemus mainis, et ta vallandab ta.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
palkima
Taotlejat palkati.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
valima
Ta võttis telefoni ja valis numbri.