Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
keerama
Võid keerata vasakule.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
valmistama
Ta valmistab kooki.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
ehitama
Millal Hiina suur müür ehitati?
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
kallistama
Ta kallistab oma vana isa.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
teadma
Ta teab paljusid raamatuid peaaegu peast.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
läbi laskma
Kas pagulasi peaks piiril läbi laskma?
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
ületama
Vaalad ületavad kõiki loomi kaalus.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
avalduma
Ta soovib oma sõbrale avalduda.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
palvetama
Ta palvetab vaikselt.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
sisestama
Ta sisestab hotellituppa.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
pöörama
Peate siin auto ümber pöörama.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
kuulma
Ma ei kuule sind!