Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticar
O chefe critica o funcionário.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
começar
Uma nova vida começa com o casamento.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perder-se
Eu me perdi no caminho.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
causar
O açúcar causa muitas doenças.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
tocar
Ele a tocou ternamente.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
olhar
Todos estão olhando para seus telefones.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passar
A água estava muito alta; o caminhão não conseguiu passar.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
começar a correr
O atleta está prestes a começar a correr.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passar por
O trem está passando por nós.