Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

novietot
Velosipēdi ir novietoti pie mājas.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

precēties
Nepilngadīgajiem nav atļauts precēties.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

pagulēt
Viņi vēlas vienu nakti pagulēt.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

karāties
No griestiem karājas šūpuļtīkls.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

atcelt
Viņš, diemžēl, atcēla tikšanos.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

ienīst
Abi zēni viens otru ienīst.
haten
De twee jongens haten elkaar.

brokastot
Mēs labprāt brokastojam gultā.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

paiet
Laiks dažreiz paiet lēni.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

braukt ar vilcienu
Es tur braukšu ar vilcienu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

patērēt
Viņa patērē kūkas gabaliņu.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

būt
Tu nedrīksti būt skumjš!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
