Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/92612369.webp
novietot
Velosipēdi ir novietoti pie mājas.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/131098316.webp
precēties
Nepilngadīgajiem nav atļauts precēties.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/101945694.webp
pagulēt
Viņi vēlas vienu nakti pagulēt.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/87142242.webp
karāties
No griestiem karājas šūpuļtīkls.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/102447745.webp
atcelt
Viņš, diemžēl, atcēla tikšanos.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/123213401.webp
ienīst
Abi zēni viens otru ienīst.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/100565199.webp
brokastot
Mēs labprāt brokastojam gultā.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/90539620.webp
paiet
Laiks dažreiz paiet lēni.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/43483158.webp
braukt ar vilcienu
Es tur braukšu ar vilcienu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/132030267.webp
patērēt
Viņa patērē kūkas gabaliņu.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/75195383.webp
būt
Tu nedrīksti būt skumjš!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/102169451.webp
risināt
Problēmas ir jārisina.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.