Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
verdra
Sy kan nie die sang verdra nie.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
voel
Die ma voel baie liefde vir haar kind.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
aanstel
Die aansoeker is aangestel.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
verander
Die lig het groen verander.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
let
’n Mens moet op die padtekens let.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
loop stadig
Die horlosie loop ’n paar minute agter.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.

gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
gooi na
Hulle gooi die bal na mekaar.

zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.
