Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
begin hardloop
Die atleet is op die punt om te begin hardloop.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
trek
Hy trek die slede.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
kies
Dit is moeilik om die regte een te kies.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
vermeerder
Die bevolking het aansienlik vermeerder.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
trek uit
Die buurman trek uit.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
brand
Die vleis moet nie op die rooster brand nie.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
slaan
Sy slaan die bal oor die net.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
antwoord
Die student antwoord die vraag.