Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
vermy
Sy vermy haar kollega.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
oefen
Die vrou oefen joga.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
huis toe gaan
Hy gaan huis toe na die werk.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jaag weg
Een swaan jaag ’n ander weg.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskerm
Kinders moet beskerm word.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
terugbring
Die hond bring die speelding terug.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
skop
In vegkuns moet jy goed kan skop.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
begin
Hulle sal hulle egskeiding begin.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sorteer
Hy hou daarvan om sy posseëls te sorteer.