Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

lukken
Deze keer is het niet gelukt.
uitwerk
Dit het hierdie keer nie uitgewerk nie.

genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.

drinken
Ze drinkt thee.
drink
Sy drink tee.

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
soek
Die inbreker soek die huis.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
aanstel
Die aansoeker is aangestel.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
verf
Hy verf die muur wit.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
kanselleer
Die kontrak is gekanselleer.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wakker maak
Die wekker maak haar om 10 vm. wakker.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
noem
Die baas het genoem dat hy hom sal ontslaan.
