Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

houden
Je mag het geld houden.
behalten
Du kannst das Geld behalten.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besuchen
Ein alter Freund besucht sie.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
vorschlagen
Die Frau schlägt ihrer Freundin etwas vor.

draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
wählen
Sie griff zum Telefon und wählte die Nummer.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
vermengen
Verschiedene Zutaten müssen vermengt werden.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
beseitigen
Diese alten Gummireifen müssen gesondert beseitigt werden.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
zurückstellen
Bald müssen wir wieder die Uhr zurückstellen.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
vollschreiben
Die Künstler haben die ganze Wand vollgeschrieben.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.
