Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
verheiraten
Minderjährige dürfen nicht verheiratet werden.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
maßhalten
Ich darf nicht so viel Geld ausgeben, ich muss maßhalten.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
wenden
Sie wendet das Fleisch.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
aktualisieren
Heutzutage muss man ständig sein Wissen aktualisieren.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
aufwenden
Wir müssen viel Geld für die Reparatur aufwenden.
cms/verbs-webp/28993525.webp
meekomen
Kom nu mee!
mitkommen
Komm jetzt mit!
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
beten
Er betet still.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
entlassen
Der Chef hat ihn entlassen.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
absenden
Sie will jetzt den Brief absenden.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
leben
Sie leben in einer Wohngemeinschaft.