Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
herumfahren
Die Autos fahren im Kreis herum.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
cms/verbs-webp/28993525.webp
meekomen
Kom nu mee!
mitkommen
Komm jetzt mit!
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
weglassen
Du kannst den Zucker im Tee weglassen.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
ausführen
Er führt die Reparatur aus.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
herauskommen
Was kommt aus dem Ei heraus?
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
machen
Das solltest du doch schon vor einer Stunde machen!
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
probieren
Der Chefkoch probiert die Suppe.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stoppen
Die Frau stoppt ein Auto.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.