Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
durchlassen
Soll man Flüchtlinge an den Grenzen durchlassen?
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
bedeuten
Was bedeutet dieses Wappen auf dem Boden?
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
verfügen
Kinder verfügen nur über ein Taschengeld.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
bereichern
Gewürze bereichern unser Essen.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
sich ausdenken
Sie denkt sich jeden Tag etwas Neues aus.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
sich auskennen
Sie kennt sich nicht mit Elektrizität aus.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mixen
Sie mixt einen Fruchtsaft.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sich setzen
Sie setzt sich beim Sonnenuntergang ans Meer.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
schieben
Die Pflegerin schiebt den Patienten in einem Rollstuhl.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
spazieren
Er geht gern im Wald spazieren.