Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
vorfahren
Die Taxis sind an der Haltestelle vorgefahren.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
vorbeikommen
Die Ärzte kommen jeden Tag bei der Patientin vorbei.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
reinigen
Sie reinigt die Küche.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
verzeihen
Das kann sie ihm niemals verzeihen!
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
aufhören
Ab sofort will ich mit dem Rauchen aufhören!
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
schauen
Sie schaut durch ein Fernglas.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
erklingen
Die Glocke erklingt jeden Tag.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investieren
In was sollen wir unser Geld investieren?
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
bieten
Was bietet ihr mir für meinen Fisch?
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
bestrafen
Sie bestrafte ihre Tochter.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.