Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

luisteren
Hij luistert naar haar.
escoltar
Ell l’està escoltant.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
pintar
Ella s’ha pintat les mans.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contenir
El peix, el formatge i la llet contenen molta proteïna.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
esmentar
El cap va esmentar que el despatxaria.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
comprometre’s
S’han compromès en secret!

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cridar
Si vols ser escoltat, has de cridar el teu missatge fortament.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
desxifrar
Ell desxifra la lletra petita amb una lupa.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
equivocar-se
Pens-ho bé per no equivocar-te!

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
aconseguir una baixa mèdica
Ha d’aconseguir una baixa mèdica del metge.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
aturar
La dona atura un cotxe.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
tallar
Per l’amanida, has de tallar el cogombre.
