Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
declarar-se en fallida
L’empresa probablement es declararà en fallida aviat.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
iniciar
Ells iniciaran el seu divorci.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
gestionar
Qui gestiona els diners a la teva família?

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passar per
Els dos passen l’un per l’altre.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
lliurar
Ell lliura pizzes a domicili.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
gastar
Ella va gastar tots els seus diners.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protegir
Cal protegir els nens.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
esmorzar
Preferim esmorzar al llit.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
repetir
El meu lloro pot repetir el meu nom.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
deixar
Vull deixar de fumar a partir d’ara!

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
hissar
L’helicòpter hissa els dos homes.
