Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
declarar-se en fallida
L’empresa probablement es declararà en fallida aviat.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
fer la marmota
Volen fer la marmota una nit, per fi.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limitar
Les tanques limiten la nostra llibertat.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transportar
El camió transporta les mercaderies.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
augmentar
L’empresa ha augmentat els seus ingressos.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
conduir
Els cowboys condueixen el bestiar amb cavalls.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dividir
Es divideixen les tasques de la casa entre ells.

genieten
Ze geniet van het leven.
gaudir
Ella gaudeix de la vida.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
despertar
El despertador la desperta a les 10 del matí.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestar
La gent protesta contra la injustícia.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
entrenar
Els atletes professionals han d’entrenar cada dia.
