Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
tocar
El pagès toca les seves plantes.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
trepitjar
No puc trepitjar a terra amb aquest peu.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
recuperar
Vaig recuperar el canvi.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
agradar
Al nen li agrada la nova joguina.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publicar
L’editorial ha publicat molts llibres.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
recórrer
He recorregut molt el món.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
enviar
Ella vol enviar la carta ara.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
tornar
El gos torna la joguina.

luisteren
Hij luistert naar haar.
escoltar
Ell l’està escoltant.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
acceptar
S’accepten targetes de crèdit aquí.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
lluitar
Els bombers lluiten contra el foc des de l’aire.
