Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invertir
En què hauríem d’invertir els nostres diners?

drinken
Ze drinkt thee.
beure
Ella beu te.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
atropellar
Un ciclista va ser atropellat per un cotxe.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
taxar
Les empreses són taxades de diverses maneres.

voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
sentir
Ella sent el bebè a la seva panxa.

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
marxar
Quan el semàfor va canviar, els cotxes van marxar.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
parlar malament
Els companys de classe parlen malament d’ella.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examinar
Les mostres de sang s’examinen en aquest laboratori.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
deixar entrar
Estava nevant fora i els vam deixar entrar.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
apagar
Ella apaga l’electricitat.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
preparar
Ells preparen un àpat deliciós.
