Vocabulari

Aprèn verbs – neerlandès

cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
girar-se
Has de girar el cotxe aquí.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
preparar
S’ha preparat un esmorzar deliciós!
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
castigar
Ella ha castigat la seva filla.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
causar
Massa gent causa ràpidament caos.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
espantar
Un cigne n’espanta un altre.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cobrir
Ella cobreix la seva cara.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
collir
Vam collir molt vi.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormir
El bebè dorm.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
deixar passar
Haurien de deixar passar els refugiats a les fronteres?
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
evitar
Ella evita la seva companya de feina.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
fugir
Tothom va fugir del foc.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
entendre
No es pot entendre tot sobre els ordinadors.