Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snø
Det snødde mye i dag.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skape
Hvem skapte Jorden?
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
la stå
I dag må mange la bilene sine stå.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jage bort
En svane jager bort en annen.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
dø ut
Mange dyr har dødd ut i dag.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
fortelle
Hun forteller henne en hemmelighet.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
male
Jeg vil male leiligheten min.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
komme overens
Avslutt krangelen og kom endelig overens!
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
føle
Moren føler stor kjærlighet for barnet sitt.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
sparke
De liker å sparke, men bare i bordfotball.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
trekke ut
Hvordan skal han trekke ut den store fisken?
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriver et brev.