Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
overvåke
Alt overvåkes her av kameraer.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
dekke
Hun dekker ansiktet sitt.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen testes i verkstedet.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stoppe
Kvinnen stopper en bil.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskytte
Barn må beskyttes.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
dekke
Barnet dekker seg selv.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
føle
Han føler seg ofte alene.
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
lamslå
Overraskelsen lamslår henne.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham hvordan enheten fungerer.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler på nett med et kredittkort.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
tjene
Hunder liker å tjene eierne sine.