Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
capitare
Gli è capitato qualcosa nell’incidente sul lavoro?

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
dipingere
Ho dipinto un bel quadro per te!

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
riferire
Lei riferisce lo scandalo alla sua amica.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
saltare sopra
L’atleta deve saltare sopra l’ostacolo.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fornire
Sono fornite sedie a sdraio per i vacanzieri.

draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
comporre
Ha preso il telefono e composto il numero.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
