Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
capitare
Gli è capitato qualcosa nell’incidente sul lavoro?
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
dipingere
Ho dipinto un bel quadro per te!
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
riferire
Lei riferisce lo scandalo alla sua amica.
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
saltare sopra
L’atleta deve saltare sopra l’ostacolo.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fornire
Sono fornite sedie a sdraio per i vacanzieri.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
comporre
Ha preso il telefono e composto il numero.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.