Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
rivedere
Finalmente si rivedono.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagare
Lei paga online con una carta di credito.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
spegnere
Lei spegne la sveglia.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accettare
Qui si accettano carte di credito.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
creare
Ha creato un modello per la casa.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sentire
Lui si sente spesso solo.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.

verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nuotare
Lei nuota regolarmente.
