Ordliste
Lær adverbier – Nederlandsk

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
ned
Han falder ned oppefra.

bijna
Het is bijna middernacht.
næsten
Det er næsten midnat.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alene
Jeg nyder aftenen helt alene.

uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
ud
Han vil gerne komme ud af fængslet.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
der
Gå derhen, og spørg derefter igen.

net
Ze is net wakker geworden.
lige
Hun vågnede lige.

behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
ret
Hun er ret slank.

gratis
Zonne-energie is gratis.
gratis
Solenergi er gratis.

altijd
Hier was altijd een meer.
altid
Der var altid en sø her.

samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to kan godt lide at lege sammen.

morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
i morgen
Ingen ved, hvad der vil ske i morgen.
