Ordliste

Lær adverbier – Nederlandsk

cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
i morgen
Ingen ved, hvad der vil ske i morgen.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to kan godt lide at lege sammen.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
ud
Hun kommer ud af vandet.
cms/adverbs-webp/75164594.webp
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
ofte
Tornadoer ses ikke ofte.
cms/adverbs-webp/132510111.webp
‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
om natten
Månen skinner om natten.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
igen
De mødtes igen.
cms/adverbs-webp/57457259.webp
buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
ud
Det syge barn må ikke gå ud.
cms/adverbs-webp/178600973.webp
iets
Ik zie iets interessants!
noget
Jeg ser noget interessant!
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
nok
Hun vil sove og har fået nok af støjen.
cms/adverbs-webp/176340276.webp
bijna
Het is bijna middernacht.
næsten
Det er næsten midnat.
cms/adverbs-webp/133226973.webp
net
Ze is net wakker geworden.
lige
Hun vågnede lige.
cms/adverbs-webp/145489181.webp
misschien
Ze wil misschien in een ander land wonen.
måske
Hun vil måske bo i et andet land.