אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
להוציא
עליך להוציא את העשבים המזיקים.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
נוסע
הרכב נוסע דרך עץ.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
מרגיש
הוא מרגיש לעתים קרובות בודד.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
מוסיף
משלוח הפיצה מוסיף את הפיצה.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
הכניס
היה משלג בחוץ והכנסנו אותם.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
קטפנו
קטפנו הרבה יין.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
לעצור
אתה חייב לעצור באור אדום.
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
לאבד
המתן, איבדת את הארנק שלך!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
השאיר פתוח
מי שמשאיר את החלונות פתוחים מזמין לגנבים!
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
מעשיר
התבלינים מעשירים את המאכל שלנו.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
להאזין
היא מאזינה ושומעת צליל.