אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
מתעצבנת
היא מתעצבנת כי הוא תמיד נוחר.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
לברוח
כולם ברחו מהאש.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
גורם
האלכוהול יכול לגרום לכאבי ראש.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
מכסה
היא מכסה את פניה.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
לחפש
מה שאתה לא יודע, אתה צריך לחפש.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
מבטיחה
הביטוח מבטיח הגנה במקרה של תאונות.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
לשחק
הילד מעדיף לשחק לבדו.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
עבד על
הוא צריך לעבוד על כל התיקים האלה.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
לזרוק
הוא דרך על קליפת בננה שנזרקה.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
מדונים
הם מדונים בתוכניותיהם.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
משתמשת
היא משתמשת במוצרי קוסמטיקה כל יום.