אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
הגיעה
המטוס הגיע בזמן.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
מנקה
העובד מנקה את החלון.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
כתב ל
הוא כתב לי בשבוע שעבר.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
עבד על
הוא צריך לעבוד על כל התיקים האלה.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
נושאים
הם נושאים את הילדים על הגבם.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
להקדיש תשומת לב
צריך להקדיש תשומת לב לשלטי התנועה.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
לרשרש
העלים רושרשים מתחת לרגליי.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
לשרוף
אתה לא צריך לשרוף כסף.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
לשקר
לפעמים צריך לשקר במצב חירום.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
לקדם
אנחנו צריכים לקדם אלטרנטיבות לתנועה הרכב.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
עוזרים
כולם עוזרים להקים את האוהל.
