אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
להגיע
המוניות הגיעו לתחנה.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
נושאת
היא בקושי נושאת את הכאב!

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
להשלים
אתה יכול להשלים את הפאזל?

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
להסתכל
כולם מסתכלים על הטלפונים שלהם.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
לגעת
החקלאי גע בצמחיו.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
יש לשרוף
הבשר לא צריך לשרוף על הגריל.

instellen
Je moet de klok instellen.
לקבוע
עליך לקבוע את השעון.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
להכיר
הוא מכיר את החברה החדשה שלו להוריו.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
לשקר
לפעמים צריך לשקר במצב חירום.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
הכיסה
היא הכיסה את הלחם בגבינה.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
לאבד
המתן, איבדת את הארנק שלך!
