אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

kussen
Hij kust de baby.
נשק
הוא מנשק את התינוק.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
להכיר
הוא מכיר את החברה החדשה שלו להוריו.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
לבחור
קשה לבחור את הנכון.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
מכסות
עלי הסופגנייה מכסות את המים.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
השתנתה
האור השתנתה לירוק.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
להביע את עצמך
היא רוצה להביע את עצמה לחברתה.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
אירע
משהו רע אירע.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
לציין
המנהל ציין שהוא הולך לפטר אותו.

uitgaan
Ze stapt uit de auto.
יוצאת
היא יוצאת מהמכונית.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
נושאת
היא בקושי נושאת את הכאב!

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
עבד למען
הוא עבד קשה למען הציונים הטובים שלו.
