אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
בונים
הילדים בונים מגדל גבוה.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
להצטרף
אפשר להצטרף אליך בנסיעה?

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
רוצה לצאת
הילד רוצה לצאת החוצה.

bidden
Hij bidt in stilte.
להתפלל
הוא מתפלל בשקט.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
יש לחתוך
יש לחתוך את הצורות.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
להזהיר
הבן שלנו מזהיר במאוד ברכב החדש שלו.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
מחבר
הגשר הזה מחבר שני שכונות.

moeten
Hij moet hier uitstappen.
להכריח
הוא חייב לרדת כאן.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
לטייל
הוא אוהב לטייל וראה הרבה מדינות.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
מבקר
הבוס מבקר את העובד.

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
שותות
הפרות שותות מים מהנהר.
