אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
להתחיל לרוץ
האתלטית עומדת להתחיל לרוץ.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
להצטרף
אפשר להצטרף אליך בנסיעה?

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
לקבל תעודת כחולה
הוא צריך לקבל תעודת כחולה מהרופא.

beginnen
School begint net voor de kinderen.
להתחיל
השכולה מתחילה עכשיו לילדים.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
אנחנו מאשרים
אנחנו מאשרים בשמחה את הרעיון שלך.

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
רוצה לעזוב
היא רוצה לעזוב את המלון.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
לצבוע
אני רוצה לצבוע את הדירה שלי.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
להסתכל
היא מסתכלת דרך המשקפת.

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
להרוג
היזהר, אתה יכול להרוג מישהו עם הגרזן הזה!

brengen
De bezorger brengt het eten.
מביא
השליח מביא את האוכל.

aanzetten
Zet de TV aan!
להדליק
הדלק את הטלוויזיה!
