אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
להתאמן
הוא מתאמן בכל יום עם הסקייטבורד שלו.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
לחשוב
היא תמיד צריכה לחשוב עליו.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
לדבר
הוא מדבר לקהל שלו.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
מצביע
אחד מצביע בעד או נגד מועמד.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
מחבקת
האם מחבקת את רגלי התינוק הקטנות.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
להאמין
אנו כולנו מאמינים זה לזה.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
העזו
הם העזו לקפוץ מתוך המטוס.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
אוכלים
אנו מעדיפים לאכול ארוחת בוקר במיטה.

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
נותן דבר
הפוליטיקאי נותן דבר בפני הרבה סטודנטים.

serveren
De ober serveert het eten.
לשרת
המלצר משרת את האוכל.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
לשכנע
היא לעיתים קרובות צריכה לשכנע את בתה לאכול.
