אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
להיפגש
הם הכירו אחד את השני לראשונה באינטרנט.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
מצפה
אחותי מצפה לילד.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
לאפשר
לא צריך לאפשר דיכאון.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
בא
לו לגלוש בא בקלות.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
עבד על
הוא צריך לעבוד על כל התיקים האלה.

vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
היוו יחסים
השניים היוו יחסים.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.
הסתדר
הפעם זה לא הסתדר.

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
זכאי
קשישים זכאים לפנסיה.

uitgaan
Ze stapt uit de auto.
יוצאת
היא יוצאת מהמכונית.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
היה לנו
היה לנו כיף בפארק השעשועים!

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
אחראי
הרופא אחראי לטיפול.
