אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
לאהוב
הילד אוהב את הצעצוע החדש.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
להציב בצד
אני רוצה להציב בצד כסף לאחר מכן כל חודש.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
הלך
הוא אוהב להלך ביער.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
לספר
יש לי משהו חשוב לספר לך.
horen
Ik kan je niet horen!
אני לא
אני לא שומע אותך!
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
לעבור
הרכבת עוברת לידנו.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
לשפר
היא רוצה לשפר את דמותה.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
לפספס
הוא פספס את ההזדמנות לגול.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
לה sounding כמו
הקול שלה נשמע מדהים.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
לשלוח
החבילה הזו תישלח בקרוב.
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
איך לתאר
איך ניתן לתאר צבעים?