אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
הכיסה
היא הכיסה את הלחם בגבינה.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
עוזרים
כולם עוזרים להקים את האוהל.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
מדון
הקולגות מדונים בבעיה.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
השאיר בלתי נגע
הטבע הושאר בלתי נגע.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
להגן
האם מגנה על הילד שלה.
drinken
Ze drinkt thee.
שותה
היא שותה תה.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
גורם
האלכוהול יכול לגרום לכאבי ראש.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
להכריח
הוא חייב לרדת כאן.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
להגן
החברים האלו תמיד רוצים להגן אחד על השני.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
למיין
יש לי עוד הרבה ניירות למיין.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
לעקוב
הכלב שלי עוקב אחרי כשאני רץ.