אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
היא התדבקה
היא התדבקה בווירוס.

plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
להתרחש
ההלוויה התרחשה שלשום.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
לזרוק
הוא זורק את הכדור לסל.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
השאיר עומד
היום הרבה אנשים צריכים להשאיר את רכביהם עומדים.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
נפגעו
שתי מכוניות נפגעו בתאונה.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
להכין
היא הכינה לו שמחה גדולה.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
להוביל
אנו מובילים את האופניים על גג המכונית.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
לבלות
היא בלתה את כל הכסף שלה.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
הולך
הוא הולך הביתה אחרי העבודה.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
לתקן
הוא רצה לתקן את הכבל.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
לייצג
עורכי הדין מייצגים את לקוחותיהם בבית המשפט.
