אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
לציין
המנהל ציין שהוא הולך לפטר אותו.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
להתחתן
אסור לקטינים להתחתן.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
לסבול
היא לא יכולה לסבול את השירה.
samenwerken
We werken samen als een team.
עבד ביחד
אנו עובדים ביחד כקבוצה.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
חכה
עדיין צריך לחכות חודש.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
להסתכל
בחופשה, הסתכלתי על הרבה מצרות.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
זכאי
קשישים זכאים לפנסיה.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
מצפה
אחותי מצפה לילד.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
לשרת
הכלבים אוהבים לשרת את בעליהם.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
לברוח
כולם ברחו מהאש.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
להתחייב
התחייבתי למסעות רבים.