אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
אירע
משהו רע אירע.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
חכה
עדיין צריך לחכות חודש.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
להתחיל
הם הולכים להתחיל את הגירושין שלהם.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
להבין
אחד לא יכול להבין הכל על מחשבים.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
מודע
הילד מודע לריב ההורים שלו.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
עבד
האופנוע שבור; הוא כבר לא עובד.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
לבקר
הרופאים מבקרים את החולה כל יום.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
הגיעה
המטוס הגיע בזמן.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
לציין
המנהל ציין שהוא הולך לפטר אותו.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
לחקור
האנשים רוצים לחקור את מאדים.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
לדבר
הוא מדבר לקהל שלו.
