単語
動詞を学ぶ – オランダ語

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
完了する
彼は毎日ジョギングルートを完了します。

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
書き留める
パスワードを書き留める必要があります!

weglopen
Onze kat is weggelopen.
逃げる
私たちの猫は逃げました。

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
聞く
子供たちは彼女の話を聞くのが好きです。

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
発見する
船乗りたちは新しい土地を発見しました。

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
チャットする
彼らはお互いにチャットします。

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
支払う
彼女はクレジットカードでオンラインで支払います。

vormen
We vormen samen een goed team.
形成する
私たちは一緒に良いチームを形成します。

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
はまっている
はまっていて、出口が見つかりません。

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
ぶら下がる
二人とも枝にぶら下がっています。

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
要求する
彼は事故を起こした人から賠償を要求しました。
