単語
動詞を学ぶ – オランダ語

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
改善する
彼女は自分の体型を改善したいと思っています。

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
克服する
アスリートたちは滝を克服する。

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
ぶら下がる
天井からハンモックがぶら下がっています。

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
導く
彼は女の子の手を取って導きます。

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
含む
魚、チーズ、牛乳はたくさんのたんぱく質を含む。

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
理解する
一人ではコンピュータに関するすべてを理解することはできません。

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
位置している
貝の中に真珠が位置しています。

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
出かける
女の子たちは一緒に出かけるのが好きです。

straffen
Ze strafte haar dochter.
罰する
彼女は娘を罰しました。

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
世話をする
私たちの息子は彼の新しい車の世話をとてもよくします。

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
訪問する
昔の友人が彼女を訪れます。
