単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
入る
入ってください!
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
呼ぶ
その少年はできるだけ大声で呼びます。
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
驚く
彼女はニュースを受け取ったとき驚きました。
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
眠る
赤ちゃんは眠っています。
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
酔う
彼はほとんど毎晩酔います。
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
歩く
グループは橋を渡り歩きました。
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
立つ
山の登山者は頂上に立っています。
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
聞く
彼は彼女の話を聞いています。
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
愛する
彼女は彼女の猫をとても愛しています。
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
立ったままにする
今日は多くの人が車を立ったままにしなければならない。
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
書き留める
彼女は彼女のビジネスアイディアを書き留めたいです。