単語
動詞を学ぶ – オランダ語

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
見る
休暇中、私は多くの観光地を見ました。

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
塗る
彼女は自分の手を塗った。

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
あえてする
彼らは飛行機から飛び降りる勇気がありました。

uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
絶滅する
今日、多くの動物が絶滅しています。

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
起こる
ここで事故が起こりました。

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
回る
車は円を描いて回ります。

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
練習する
彼は毎日スケートボードで練習します。

durven
Ik durf niet in het water te springen.
あえてする
私は水に飛び込む勇気がありません。

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
鳴る
鐘は毎日鳴ります。

verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
現れる
途端に巨大な魚が水中に現れました。

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
塗る
車は青く塗られている。
