単語
動詞を学ぶ – オランダ語

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
加える
彼女はコーヒーに少しミルクを加える。

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
練習する
女性はヨガを練習します。

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
逃す
彼はゴールのチャンスを逃しました。

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
話す
誰かが彼と話すべきです; 彼はとても寂しいです。

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
驚かせる
彼女は両親にプレゼントで驚かせました。

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
選ぶ
彼女は新しいサングラスを選びます。

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
聞く
彼女は耳を傾けて音を聞きます。

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
参加する
彼はレースに参加しています。

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
踏む
この足で地面に踏み込むことができません。

aanzetten
Zet de TV aan!
つける
テレビをつけてください!

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
休みの証明を取る
彼は医者から休みの証明を取らなければなりません。
