単語
動詞を学ぶ – オランダ語

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
運ぶ
カウボーイたちは馬で牛を運んでいます。

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
戻る
父は戦争から戻ってきました。

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
守る
ヘルメットは事故から守ることが期待されます。

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
残す
彼女は私にピザの一切れを残しました。

voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
感じる
彼女はお腹の中の赤ちゃんを感じます。

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
強化する
体操は筋肉を強化します。

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
見下ろす
彼女は谷を見下ろしています。

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
休みの証明を取る
彼は医者から休みの証明を取らなければなりません。

missen
De man heeft zijn trein gemist.
逃す
その男は彼の電車を逃しました。

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
取り壊される
多くの古い家が新しいもののために取り壊されなければなりません。

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。
