単語
動詞を学ぶ – オランダ語

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
送る
商品は私にパッケージで送られます。

brengen
De bezorger brengt het eten.
持ってくる
配達員が食事を持ってきています。

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
解読する
彼は拡大鏡で小さな印刷を解読します。

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
給仕する
シェフが今日私たちに直接給仕しています。

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
比較する
彼らは自分たちの数字を比較します。

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
練習する
女性はヨガを練習します。

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
轢く
残念ながら、多くの動物がまだ車に轢かれています。

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
検査する
このラボで血液サンプルが検査されます。

redden
De dokters konden zijn leven redden.
救う
医師たちは彼の命を救うことができました。

moeten
Hij moet hier uitstappen.
降りる
彼はここで降りる必要があります。

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
取り除く
掘削機が土を取り除いています。
