単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
目を覚ます
目覚まし時計は彼女を午前10時に起こします。
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
費やす
彼女は全てのお金を費やしました。
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
混ぜる
さまざまな材料を混ぜる必要があります。
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
拒否する
子供はその食べ物を拒否します。
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
探査する
宇宙飛行士たちは宇宙を探査したいと思っています。
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
知る
子供たちはとても好奇心が強く、すでに多くのことを知っています。
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
思う
誰がもっと強いと思いますか?
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
修理する
彼はケーブルを修理したかった。
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
塗る
彼は壁を白く塗っている。
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
並べる
彼は切手を並べるのが好きです。
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
批判する
上司は従業員を批判します。
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
期待する
姉は子供を期待しています。