単語
動詞を学ぶ – オランダ語

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
会う
彼らは初めてインターネット上で互いに会いました。

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
止まる
赤信号では止まらなければなりません。

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
発進する
信号が変わった時、車は発進しました。

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
準備する
彼らはおいしい食事を準備します。

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
慣れる
子供たちは歯磨きに慣れる必要があります。

moeten
Hij moet hier uitstappen.
降りる
彼はここで降りる必要があります。

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
訓練する
プロのアスリートは毎日訓練しなければなりません。

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
到着する
多くの人々が休暇中にキャンピングカーで到着します。

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
酔う
彼はほとんど毎晩酔います。

binnenkomen
Kom binnen!
入る
どうぞ、入って!

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
蹴る
気をつけて、馬は蹴ることができます!
