単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
調べる
知らないことは調べる必要があります。
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
生産する
ロボットを使用すると、より安価に生産できます。
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
うまく行かない
今日は全てがうまく行かない!
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
驚かせる
彼女は両親にプレゼントで驚かせました。
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
立つ
山の登山者は頂上に立っています。
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
旅行する
彼は旅行が好きで、多くの国を訪れました。
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
発言する
クラスで何か知っている人は発言してもいいです。
cms/verbs-webp/14606062.webp
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
権利がある
高齢者は年金を受け取る権利があります。
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
あえてする
私は水に飛び込む勇気がありません。
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
キャンセルする
フライトはキャンセルされました。
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
引く
彼はそりを引きます。
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
はっきりと言う
彼女は友達にはっきりと言いたいと思っています。