単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
消費する
彼女はケーキの一切れを消費します。
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
思考に加える
カードゲームでは思考に加える必要があります。
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
眠る
赤ちゃんは眠っています。
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
答える
生徒は質問に答えます。
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
見下ろす
窓からビーチを見下ろすことができました。
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
練習する
女性はヨガを練習します。
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
聞く
彼は彼女の話を聞いています。
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
好む
子供は新しいおもちゃが好きです。
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
返答する
彼女はいつも最初に返答します。
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
触る
農夫は彼の植物に触ります。
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
受け入れる
ここではクレジットカードが受け入れられています。
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
乗る
子供たちは自転車やキックボードに乗るのが好きです。