単語
動詞を学ぶ – オランダ語

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
調べる
知らないことは調べる必要があります。

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
生産する
ロボットを使用すると、より安価に生産できます。

misgaan
Alles gaat vandaag mis!
うまく行かない
今日は全てがうまく行かない!

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
驚かせる
彼女は両親にプレゼントで驚かせました。

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
立つ
山の登山者は頂上に立っています。

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
旅行する
彼は旅行が好きで、多くの国を訪れました。

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
発言する
クラスで何か知っている人は発言してもいいです。

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
権利がある
高齢者は年金を受け取る権利があります。

durven
Ik durf niet in het water te springen.
あえてする
私は水に飛び込む勇気がありません。

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
キャンセルする
フライトはキャンセルされました。

trekken
Hij trekt de slee.
引く
彼はそりを引きます。
