単語
動詞を学ぶ – オランダ語

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
比較する
彼らは自分たちの数字を比較します。

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
燃える
火が暖炉で燃えています。

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
愛する
彼女は彼女の猫をとても愛しています。

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
忘れる
彼女は過去を忘れたくありません。

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
伝える
彼女は私に秘密を伝えました。

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
参加する
彼はレースに参加しています。

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
信頼する
私たちは互いにすべて信頼しています。

vertrekken
De trein vertrekt.
出発する
その電車は出発します。

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
近づく
かたつむりがお互いに近づいてきます。

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
引き起こす
人が多すぎるとすぐに混乱を引き起こします。

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
乗る
彼らはできるだけ早く乗ります。
