単語
動詞を学ぶ – オランダ語

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
通る
水位が高すぎて、トラックは通れませんでした。

tellen
Ze telt de munten.
数える
彼女はコインを数えます。

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
署名する
彼は契約書に署名しました。

samenwerken
We werken samen als een team.
協力する
私たちはチームとして協力して働きます。

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
逃す
彼はゴールのチャンスを逃しました。

dragen
De ezel draagt een zware last.
運ぶ
そのロバは重い荷物を運びます。

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
受け入れる
それは変えられない、受け入れなければならない。

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
選ぶ
正しいものを選ぶのは難しいです。

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
テストする
車は工房でテストされています。

redden
De dokters konden zijn leven redden.
救う
医師たちは彼の命を救うことができました。

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
発見する
船乗りたちは新しい土地を発見しました。
