単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
放す
握りを放してはいけません!
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
経つ
時間は時々ゆっくりと経ちます。
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
好む
子供は新しいおもちゃが好きです。
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
戻る
ブーメランが戻ってきました。
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
制限する
貿易を制限すべきですか?
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
通す
国境で難民を通すべきですか?
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
泳ぐ
彼女は定期的に泳ぎます。
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
取り戻す
デバイスは不良です; 小売業者はそれを取り戻さなければなりません。
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
受け取る
彼女はとても素敵な贈り物を受け取りました。
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
帰る
母は娘を家に帰します。
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
味わう
ヘッドシェフがスープを味わいます。
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
運ぶ
彼らは子供を背中に運びます。