単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
与える
父は息子にお小遣いをもっと与えたいと思っています。
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
蹴る
彼らは蹴るのが好きですが、テーブルサッカーでしかありません。
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
克服する
アスリートたちは滝を克服する。
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
ぶら下がる
二人とも枝にぶら下がっています。
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
チャットする
彼らはお互いにチャットします。
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
残す
彼女は私にピザの一切れを残しました。
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
制限する
垣根は私たちの自由を制限します。
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
知る
子供たちはとても好奇心が強く、すでに多くのことを知っています。
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
名前をつける
あなたはいくつの国の名前を言えますか?
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
燃やす
彼はマッチを燃やしました。
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
戻る
彼は一人で戻ることはできません。
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
目を覚ます
目覚まし時計は彼女を午前10時に起こします。