単語
動詞を学ぶ – オランダ語

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
必要がある
私はのどが渇いています、水が必要です!

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
近づく
かたつむりがお互いに近づいてきます。

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
好む
我らの娘は本を読まず、電話を好みます。

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
外に出たい
子供は外に出たがっています。

uitspringen
De vis springt uit het water.
飛び出る
魚は水から飛び出します。

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
見下ろす
窓からビーチを見下ろすことができました。

tellen
Ze telt de munten.
数える
彼女はコインを数えます。

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
通る
この穴を猫は通れますか?

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
使用する
さらに小さな子供たちもタブレットを使用します。

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
受け取る
彼女はとても素敵な贈り物を受け取りました。

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
増加する
人口は大幅に増加しました。
