単語
動詞を学ぶ – オランダ語

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
許す
うつ病を許してはいけない。

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
慣れる
子供たちは歯磨きに慣れる必要があります。

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
給仕する
シェフが今日私たちに直接給仕しています。

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
理解する
私はついに課題を理解しました!

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
蹴る
彼らは蹴るのが好きですが、テーブルサッカーでしかありません。

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
戻る
彼は一人で戻ることはできません。

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
乗る
彼らはできるだけ早く乗ります。

sterven
Veel mensen sterven in films.
死ぬ
映画では多くの人々が死にます。

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
戻す
もうすぐ時計を戻さなければなりません。

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
逃す
彼はゴールのチャンスを逃しました。

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
歩く
彼は森の中を歩くのが好きです。
