単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
駐車する
車は地下駐車場に駐車されている。
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
立ち上がる
彼女はもう一人で立ち上がることができません。
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
通り抜ける
車は木を通り抜けます。
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
塗る
彼女は自分の手を塗った。
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
持ってくる
配達員が食事を持ってきています。
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
輸入する
私たちは多くの国から果物を輸入します。
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
楽しむ
彼女は人生を楽しんでいます。
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
発進する
信号が変わった時、車は発進しました。
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
覆う
子供は自分自身を覆っています。
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
取り除く
職人は古いタイルを取り除きました。
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
消費する
彼女はケーキの一切れを消費します。
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
飲む
牛たちは川の水を飲みます。