単語
動詞を学ぶ – オランダ語

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
入る
地下鉄が駅に入ってきたところです。

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
出発したい
彼女はホテルを出発したがっています。

haten
De twee jongens haten elkaar.
嫌う
その二人の少年はお互いを嫌っています。

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
通す
国境で難民を通すべきですか?

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
想像する
彼女は毎日新しいことを想像します。

genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
十分である
もう十分、うるさいです!

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
寄る
医者たちは毎日患者のところに寄ります。

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
並べる
彼は切手を並べるのが好きです。

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
起こる
夢の中で奇妙なことが起こります。

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
探査する
宇宙飛行士たちは宇宙を探査したいと思っています。

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
離れる
多くの英国人はEUを離れたかった。
