単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
出る
彼女は車から出ます。
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
説得する
彼女はよく娘を食べるように説得しなければなりません。
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
耐える
彼女は痛みをなかなか耐えることができません!
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
旅行する
彼は旅行が好きで、多くの国を訪れました。
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
押す
車が止まり、押す必要がありました。
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
証明する
彼は数学の式を証明したいです。
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
言及する
教師は板に書かれている例を言及します。
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
逃げる
私たちの息子は家から逃げたがっていました。
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
繰り返す
それをもう一度繰り返してもらえますか?
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
轢く
残念ながら、多くの動物がまだ車に轢かれています。
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
導く
彼は女の子の手を取って導きます。
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
喜ぶ
そのゴールはドイツのサッカーファンを喜ばせます。