単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
得意になる
サーフィンは彼にとって得意です。
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
所有する
私は赤いスポーツカーを所有している。
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
轢く
自転車乗りは車に轢かれました。
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
受け入れる
それは変えられない、受け入れなければならない。
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
出てくる
卵から何が出てくるの?
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
轢く
残念ながら、多くの動物がまだ車に轢かれています。
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
焼ける
肉がグリルで焼けてしまってはいけません。
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
持ってくる
ピザの配達員がピザを持ってきます。
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
集める
言語コースは世界中の学生を集めます。
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
差し迫る
災害が差し迫っています。
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
説明する
彼女は彼にそのデバイスの使い方を説明します。
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
訓練する
プロのアスリートは毎日訓練しなければなりません。